Home Hertme Historie Actueel Video’s Foto's Archief
Hertme
       © Heemkundegroep Hertme

De dienstmeiden van de Heer (door Jaap Grootenboer)  

Een klein verhaal over twee Hertmer kloppen Tenniglo's klop woonde eens aan de Hertmerweg. Het huis stond dan naast of in de buurt van de kerk, want daar was een belangrijk deel van haar bestaan geconcentreerd. Er was niet zoveel over haar te vertellen. Ze deed, wat van haar werd verwacht. En dat was niet zo veel eigenlijk. Ze bad trouw en met grote regelmaat, vooraan in de kerk. En ze liep vooraan in de stoet, als er iemand vanuit het eigen dorp werd begraven. Ze had verder wel een bijzondere gewoonte: Tenniglo's klop werkte namelijk voor haar dagelijks brood. Ze had een baan bij de textielfabriek van Spanjaard. En elke dag liep ze het hele eind van Hertme naar Borne. 's Morgens om half zeven ging ze op weg. Voor haar was er echter aan de Lodieklanden, daar waar de laan ophoudt een bankje gezet. Een simpele korte paal met een even simpel plankje erop. Mijn "informant" had het over een kloppenbankje. Daar stopte Tenniglo's klop, zo halverwege haar wandeling. En ze bad. Elke dag heen en weer. Op dat bankje zegde zij haar gebed. Haar dagelijks gebed: per keer, vijf minuten lang! Als we praten over Tenniglo's klop (of over Miene Meuj, de klop die in de oude Herberg "De Roskam" woonde aan de Oude postweg), dan praten we eigenlijk over de laatsten onder de eens zo invloedrijke kloppen in Nederland, in Twente, in Borne en Hertme. Je komt ze in de kerkelijke boekhouding tegen als devota filiac, virgines Deo devote, sacro virgo, filiae spiritualis of gewoon- en meestal- als "geestelijke dochter". Voor de gewone man en vrouw was en bleef die in het zwart geklede, wat wereldvreemde vrouw een klop. Een klop, waarvoor je moest oppassen. Ze waren niet zo geliefd. Ze werden nogal eens van kwaad beschuldigd. Van roddelarij, van kleine pesterijtjes. En dat laatste gold evengoed voor onze Tenniglo's klop. Maar ja, wat wil je? Die toch nog wel honderden kloppen, die in onze streken zeker hebben geleefd na de zogenaamde "Katholieke Emancipatie" hadden in feite hun directe functie verloren aan de Derde Orde. Hun tijd was eigenlijk voorbij . . . . Als men aan de ouderen vraagt, wat klopjes eigenlijk waren, dan zijn de antwoorden meestal zo van: "het waren oude vrouwtjes, die, tijdens de onderdrukking van de Rooms-Katholieke kerk, via klopsignalen de gelovigen waarschuwden, waar en wanneer er in het geheim de Mis werd opgedragen in één van de schuilkerken en - kapellen in de buurt". Onder andere in het "Spookhuis"op 't Groothuys in Hertme. Maar de kloppen waren er al vòòr de Reformatie. Zelfs ook al in ons eigen Twente. In Oldenzaal worden er al geestelijke dochters gevonden in 1511 en 1517. Ze heetten toen ook niet direct "klopje" maar droegen één van die prachtige namen, die hierboven al beschreven zijn. Trouwens, de oorsprong van de naam "klop" is waarschijnlijk afkomstig van: "Caeli Pulsatrices" wat zoveel betekent als: "zij die aankloppen aan de Hemel". Philippus Rovenius, die in 1606 Apostolisch Vicaris was en in Deventer woonde, noemde ze zo. En laten we het daar voorlopig maar op houden. In de tijd van Philippus Rovenius hadden onze kloppen wèl een belangrijke functie. Op de eerste plaats was het kloppendom in die tijd van de Reformatie een goede "vervanging" voor het klooster. Door de "nood" gedreven, konden die vrouwen, die een religieus leven wilden leiden, kiezen voor deze vorm. Ze konden dan een belofte afleggen aan de plaatselijke pastoor. Ze mochten echter wel hun eigendommen houden en, indien ze dat op een gegeven moment  wilden, ook trouwen. Dat was formeel geen enkel bezwaar. Op de tweede plaats was het voor de familie aantrekkelijk, als de dochter des huizes niet naar Westfalen of België ging verhuizen, om alsnog in een klooster in te treden, maar klop werd. Immers, door het behoud van de bezittingen, bleef alles binnen de familie. De belangrijkste tijd voor de kloppen was de Zeventiende eeuw. Toen waren er ook veel in heel Nederland. Het protest van de Gereformeerde Kerkcke ten spijt. Ze woonden in Amsterdam, Haarlem en Breda in groepen bijeen en zijn beter bekend onder de naam "Begijn". Soms zoveel, dat in Haarlem mannen formeel protesteerden, omdat de groei van de kloppen een gebrek aan bruiden deed ontstaan. Na de complete overname van de regering door de Calvinisten is het voorbij met de groepen bij elkaar wonende kloppen of begijnen en gingen de kloppen zich als alleenstaanden vestigen. Dat geldt ook voor onze streken na de val van Oldenzaal in 1626. Dan krijgen die geheimzinnige vrouwen, die in uiterlijk weinig verschillen van de dames-van-alle-dag, ook meer betekenis en gewicht. Ze kleedden zich eenvoudig, droegen nooit sieraden en hielden zich aan de eenvoudige beloften van armoede en zuiverheid. Belofteformulieren kennen we nog in het Catherijne Convent in Utrecht. Waaruit bestond dan hun betekenis en gewicht? Haar belangrijkste taak was het geven van onderwijs in de Catechismus. Vaak in het geheim kwamen de kinderen bijeen. Er werd naar buiten toegezegd, dat de kinderen breilessen kregen. Maar tijdens het breien werd er dan les gegeven en werden de waarden naar Rooms Katholieke opvattingen doorgegeven. Deze vorm van lesgeven was overigens gewoon in die dagen. "Praten en breien tegelijk" heet zoiets. Dat was niet tot grote tevredenheid van de toenmalige beleidsmakers van onze provincie Overijssel: de Ridderschap en de Steden. Bij besluit van 22 maart 1719 werd geregeld: "Dat Klopjes niet Onderrichten mogen in de catechismus der Pauselijke Religie en niet toegelaten worden onder pretext van een of ander handwerk te leren, het zij in haar eigen, of andere huizen, zomin aan kinderen als aan oude menschen".  Dichter bij huis! De roemruchte Drost van Twenthe, de graaf van Heyden Hompesch verbood het ongelijke huwelijk tussen ene Jenne Paskamp en Hendrik Egbers. Een ongelijk huwelijk is een trouwpartij tussen twee mensen van verschillend geloof. Dat was in 1772, om precies te wezen. Van Heyden Hompesch was bepaald niet zo'n boef zoals ons door de wat tendentieuze berichtgeving uit het verleden wordt voorgehouden. Hij was een ambtenaar van het zuiverste water en voerde in die opzichten de bestaande en rechtsgeldige resoluties uit. Hij vond wèl, dat het nodig bleek, om de dwaal - leer van Rome in te dammen. Het toestaan van zo'n huwelijk was in elk geval rechtmatig te veroordelen, maar tegelijkertijd geeft dat volgens hem aan, dat het "kwaad van Rome" als maar doorgaat. Die goede resoluties worden "voornamelijk illusoir gemaakt door de sinistere streken van de Papen en de Kloppen". Tegen wil en dank had van Heyden Hompesch een beetje gelijk. Het was vooral aan de kloppen te danken, dat de Rooms- Katholieken hier, in Twente, via onderricht en catechismus "bij bleven" in de leer van de Kerk van Rome. De al eerder genoemde Philippus Rovenius heeft dat zelf ook nadrukkelijk verklaard. Zonder kloppen geen parochies (of staties, zoals dat heet in die tijd). Daarnaast waren zij ook de "maatschappelijk werksters" onder de in het "geheim" levende parochianen. Ze baden voor de zielen ("Bidjannoakes") begeleidden de stervenden, ze verzorgden mede de H. Mis en verzorgden de gewaden van de priesters. Ze deden veel, heel veel. En inderdaad: ze zullen best wel de mensen in het geheim hebben "opgeklopt" om naar verborgen heilige missen te gaan. Na de Katholieke Emancipatie en het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie was hun taak in feite voorbij. De Derde Orde deed intree en velen verdwenen daar in. De Begijnhoven raakten langzaam maar zeker leeg. Die van Breda en Leuven hebben het 't langst volgehouden. In onze streken bleven ze nog lang "nasudderen". Kloppen werden diegenen, die toch niet aan de man konden komen of die er minder aantrekkelijk uitzagen. Ze waren niet altijd geliefd. Ze zorgden voor hun eigen boterham, wonend in de kleine woningen, vaak op het erf of het eigendom van de boer wiens naar ze droegen. Wie kent niet de "klopjeswoningen" aan de Koppelsbrink in Borne. En verborgen onder wat bomen staat er nog steeds het klopjeshuis in het bos van de Meijershof: Meijers-klop woonde daar alleen. Ze sloften door onze dorpen, Grote Sien en Kleine Sien, Bekkers-klop, de Bisschopsklop, of Mandjes-Engel. Hun eigenlijke taak was allang voorbij. In Hertme woonde dan een klop in de herberg "De Roskam". Voor haar was een kamertje annex keuken gereserveerd. En dan natuurlijk onze Tenniglo's klop, op een steenworp afstand van haar Tweede huis: De kerk van de Heilige Stephanus. Verder woonde ze in de wat schamele behuizing bij een boerderijtje. In haar sobere, donkere dracht liep ze van Hertme naar Borne; elke dag. En halverwege zat ze neer op dat simpele bankje, wat voor haar in de grond was gedreven. Een ruwe paal met een plankje als zitvlak. Voor de Christusfiguur, aan het kruisbeeld genageld aan de Lodieklanden. En daar zat zij. Elke dag. Vijf minuten. En ze bad. Een beetje rust eigenlijk tussen het lange werken door. Een beetje meditatie halverwege is toch nooit weg? Haar bankje is al lang weg. Het kruisbeeld ook. En van de klopjes is ook niets meer over. De mensen uit de buurtschap kennen hoogstens nog wat vreemde verhalen. In de parochieboeken van Borne worden ze op het laatst slechts genoemd tussen de afrekeningen betreffende genever, de hazen, de partijzen en de brandewijn. "Aan de Kloppe afgerekend . . . " Klopjes. Ze waren niet altijd verslingerd aan de luimen en nukken van hun tijd. Een klein protest in zwart en wit. Ze waren voor mij in elk geval de moeite waard, om eens lang over hun bestaan na te denken.
“Spookhuis” op ‘t Groothuijs in Hertme
“Los hoes” Roskam aan de Oude Postweg