Hertme
© Heemkundegroep Hertme
Periode van 1788 tot de komst van pastoor Hofman
Het jaar 1788 is voor Hertme dan de officiële start van een eigen parochie. Een statie
die het dorpje samen met Zenderen vormt. Het zou echter geschiedvervalsing zijn om
te stellen dat dit het begin van de katholieke historie in Hertme is. Want, zo blijkt uit
het voorgaande, er werden al vanaf het midden van de zeventiende eeuw,
hoofdzakelijk op 't Groothuijs, katholieke bijeenkomsten gehouden.
De eerste geestelijke, die de parochie Hertme-Zenderen dient,
is pastoor Joannes Mulder. Hij is, voordat hij naar Hertme
komt, kapelaan bij pastoor Lammerink, die in 1785 vertrekt
naar Borne, waar een nieuwe kerk met parochiehuis was
gebouwd. Het zal voor Joannes Mulder een allerminst
gemakkelijke periode zijn geweest, gezien het gekissebis over
het vertrek van Lammerink. Het weerhoudt hem er echter niet
van de zaken groots aan te pakken. Hij legt namelijk, middels
enkele geldtransacties, de grondslag voor het bouwen van een
kerk aan de bestaande pastorie. De Kolk behoort in die dagen
voor een deel aan een zekere Berend ter Beek. Er staat hier een boerderij die bewoond wordt
door Bartus Kolk. Op het andere deel staan de pastorie en de kapel. Die grond is eigendom
van Jan Berend Auffmort en zijn vrouw Rebekka Gesina Zijthoff. Pastoor Mulder lukt het om
dit deel in 1798 voor de parochie aan te kopen. Hij betaalt er achthonderd gulden voor. Een
voor die tijd aanzienlijk bedrag. De parochie draagt ook bij: 432 gulden, drie stuivers en
twaalf penningen, zo blijkt uit het officiële document: 'Uijtsetinge over de marke Herteme',
opgemaakt in de maand maart 1801. Het terrein, waarop de boerderij van Bartus Kolk staat
en waar ook weiland en bouwland ligt, wordt pas jaren later eigendom van pastoor Wernerus
Nieuwenhuis, die van 1803 tot 1832 de parochie bestiert. Na zijn dood laten de erfgenamen
van Nieuwenhuis de boeren-
hoeve de Kolk in 1844 in
publieke veiling brengen.
Pastoor Rientjes zorgt ervoor
dat de parochie eigenaresse
wordt van de hofstede. De
kosten: 1520 gulden exclusief
de onkosten van 211 gulden
en 26 cent. Joannes Mulder
zelf heeft er in zijn tijd al
voor gezorgd dat de
parochie Hertme de
hooimaat, gelegen aan 't
Reeschot ook wel Oude Meulenbroeks hooimaat genoemd, in bezit krijgt. Voor drie achtste
deel is het een geschenk van ene Jan Misdorp, voor vijf achtste deel een geschenk van pastoor
Mulder zelf. Weer veel later in 1918, wordt deze hooimaat, waarvan de pachtopbrengst de
kerk ten goede kwam, verkocht aan de familie Oude Egberink. Uit officiële tellingen blijkt,
dat ten tijde van pastoor Joannes Mulder er in Borne en omgeving 1.929 katholieken wonen.
In Borne met het deel van Senderen aan deze zijde van
de molen 652. In Voor-Senderen aan de andere kant
van de molen 207. In Bornerbroek en Tusveld 463. In
Hertme 260. In Achter-Senderen 347. Onder het
voortvarende bestuur van 'bouwpastoor' Mulder komt
in 1798, tien jaar na het officiële begin van de statie
Hertme-Zenderen, de kerk in Zenderen tot stand. (foto
links) Twee jaar later, in november 1800, verlaat Joannes
Mulder zijn schapen in Hertme en Zenderen: hij wordt
benoemd tot pastoor in Losser. Van 1801 tot 1803 wordt
de nog jonge parochie geleid door pastoor Theodorus
Blom. Hartje winter, op 17 januari 1801, komt de in
Oldenzaal geboren geestelijke naar het kleine Hertme.
Dankzij het voortvarende beleid van pastoor Mulder
heeft hij het voorrecht om nog in datzelfde jaar een
kerk te stichten in Hertme. Een echte kerk, in plaats van
het kapelletje, dat zich onder hetzelfde dak als de
pastorie op de Kolk bevond en dat jarenlang stand had gehouden in de stormen die over de
hoofden van het katholieke volksdeel hadden gewoed. Maar voor Theodorus Blom het
startsein geeft voor de bouw van een heus Godshuis, zorgt hij dat tussen beide delen van de
parochie, Hertme en Zenderen, een overeenkomst wordt gesloten waarin het eigendom, de
rechten en plichten van de beide buurtschappen nauwkeurig omschreven worden. Die
overeenkomst luidt als volgt:
'Den 4en juni 1801 kwamen Jan Kölner en Berent Groothuis uit Hertme, Jannes Elhorst en H.
Engberink uit Senderen te Senderen bijeen, daartoe gemachtigd en aangesteld door keuze der
gemeentenaren en bepaalden in tegenwoordigheid van Hendrikus Hulsbeeke en Zwier
Zweersen:
Ten eersten: De eigenaren in Senderen woonende permitteeren aan die van Hertum om op
den Kolk aan het end van des pastoors wooninge eene kerk te mogen bouwen, zullende alle
bankenhuuren en zelfs het kerkgebouw een vollen eigendom van die van Hertum zijn en
blijven, gelijk de kerk in Senderen en alle derzelven voordeelen een vollen eigendom van die
van Senderen is en blijft.
Ten tweeden: Neemen die van Hertum aan om de kerk op den Kolk voor hunne eigene
rekening en kosten te timmeren en ook in het vervolg te onderhouden, gelijk de kerk in
Senderen op kosten van Senderen onderhouden wordt.
Ten derden: Begeeren die van Hertum niets tot hun voordeel te gebruiken van hetgeen er
van de Pastoorswoninge afgebroken wordt, maar zullende den afbraak geheel tot reparatie
van het huis gebruikt worden.
Ten vierden: Is overeengekomen dat de kosten van reparatie die aan des Pastoorswoninge zo
nodig is, algemeen zal gedragen worden, elk de gerechte halfscheid, zijnde half voor Hertum
en half voor Senderen.
Begin juli van het jaar 1803 vindt pastoor Blom het blijkbaar tijd te vertrekken. Hij gaat naar
Delden. Na enkele weken, om precies te zijn 24 augustus arriveert de nieuwe pastoor, de
zeereerwaarde heer Wernerus Nieuwenhuis. Voor Theodorus Blom verkoopt het in het
Deldense minder voorspoedig als waar hij mogelijk op heeft gehoopt. Op 1 december komt
deze jachtliefhebber door een noodlottig ongeval om het leven door een schot uit zijn eigen
geweer. Pastoor Wernerus Nieuwenhuis is van 1803 tot en met 1832 de steun en toeverlaat
voor de statie Hertme en Zenderen. De voormalige kapelaan van Deurningen draagt bijna
dertig jaar lang op zon- en feestdagen beurtelings in beide kerken de vroege en late dienst op.
Een noeste dienaar Gods dus, die pas in 1830 hulp krijgt van een kapelaan, Hermanus
Hulsbeek uit Oldenzaal.
Onder pastoor Nieuwenhuis wordt
ook het kerkhof, dat nog steeds in
gebruik is, ingewijd. Dat gebeurt in
1813. Er wordt dan ondermeer een
kruisbeeld geplaatst, dat zich nu in
de kerk bevindt. Waarschijnlijk
heeft dit kruisbeeld hiervoor ergens
op de Kruisselbrink gestaan. Het
jaar 1813 is ook het jaar dat op de
kerk een torentje wordt gebouwd.
Het geheel wordt gecompleteerd
door een klok. De overlevering wil
dat het ging om een houten torentje zonder uurwerk. De klok die erin hing, mocht geen naam
hebben: het was op enige afstand amper hoorbaar, vergelijkbaar met het kleppen van een
angelusklokje. Zoals gemeld, is het ook pastoor Nieuwenhuis die in het bezit komt van de
boerenhoeve den Kolk. Echter, de geschiedenis lijkt zicht te herhalen. Ook pastoor
Nieuwenhuis laat zich, net als pastoor Lammerink, overhalen om te vertrekken naar een
parochie waar een gloednieuw Godshuis op een herder wacht. En Nieuwenhuis gaat naar
Rossum, waar hij tien jaar dient om vervolgens met emeritaat te gaan. Nog voor de winter
van 1832 - 1833 aanbreekt komt er een nieuwe pastoor naar
Hertme en Zenderen. Het is de in Ootmarsum geboren
Henricus Johannes Gerardus Slütken die, in de vijf jaar dat
hij in Hertme doorbrengt, getuigt van grote priesterlijke
ijver. Zowel aan de kerk als aan de pastorie worden allerlei
herstelwerkzaamheden uitgevoerd. De pastorie wordt
vanaf de fundering opnieuw opgetrokken. In de voorgevel
wordt een steen geplaatst met de inscriptie H.J.G.S(lütken),
A(ntonie) M(isdorp), L(ucas) V(eldhuis), J. K(olner) en B.
H(orst). Overigens weet Slütken geestelijke ijver uitstekend
te combineren met een groot zakelijk inzicht. Hij praat
namelijk voor de verbouwingswerkzaamheden een
rijkssubsidie los van maar liefst 2.300 gulden. de parochie
zelf moet dan nog 'slechts' 95 gulden opbrengen om de
Oldenzaalse timmerman en aannemer Johannes Reimerink
aan het werk te kunnen zetten. Het bericht dat zijne
majesteit een subsidie aan de kerk te Hertme had toege-
zegd, wordt in 1835 op grootse wijze gevierd . . . . Een rekening van 1,73 gulden voor de
parochie is het gevolg! Dankzij de subsidie wordt de oude pastorie op den Kolk geheel
afgebroken en kan de kerk grondig worden hersteld. Op 12 mei 1836 zijn de mannen van
Reimerink zover gevorderd dat ook de eerste steen van de pastorie gelegd kan worden. En
opnieuw greep men de gelegenheid te baat om dorstige kelen te lessen. Ditmaal werd niet
zoveel verteerd: de rekening is nu 1,45 gulden. Op 4 juni van dat jaar is het 'richtersmoal'. Nu
gaan de Hertmenaren er pas echt goed tegenaan. Het feest kost de parochie maar liefst drie
gulden . . . . In 1837 vertrekt Slütken naar Reutum. Op 10 augustus 1850 komt ook hij door
een noodlottig ongeval om het leven: hij valt in een vijver en verdrinkt. Het is het einde van
het welbestede leven van deze herder. In de plaats van Slütken komt pastoor Egbertus Lohuis
naar het dorpje Hertme. Lohuis werd geboren in Groot Agelo. Voordat hij pastoor in Hertme
wordt, was hij kapelaan in Hengelo, bij zijn oom pastoor Wenneger en kapelaan in
Bornerbroek. Over zijn betrekkelijke korte periode in Hertme is weinig bekend. Na vier jaar
vertrekt hij naar Hengelo om de kudde van de St. Lambertus te besturen. Deze eenvoudige,
godvrezende en ijverige priester overlijdt op 18 maart 1874.
Dan krijgt Hertme te maken met Johannes Rientjes, geboren in Oud-Ootmarsum en oud-
kapelaan van Delden en Enschede. Elf jaar lang hebben Hertme en Zenderen het geluk deze
talentvolle en nijvere zielzorger in hun midden te hebben. Pastoor Velthuijsen beschreef
Rientjes als volgt: 'Kerk, pastorie en omgeving werden door hem verfraaid, maar zijne
hoogste lust was het, in zichzelf en zijn schaapkens den geestelijken tempel der Christelijke
volmaaktheid op te bouwen. Het zoogenaamde 'Broek' onder Hertme stond destijds in geen
deele in geur van heiligheid. De bewoners, in onwetendheid en verwildering opgegroeid,
stonden bekend als lieden, die het met de rechtvaardigheid zoo nauw niet namen en hun slag
sloegen waar zij konden. Pastoor Rientjes zocht hen op, onderrichtte, vermaande in alle
geduld en lankmoedigheid en had het geluk zijn ijver met den besten uitslag bekroond te
zien: het weleer zoo beruchte 'Broek' werd een der besten gedeelten zijne kudde'. Destijds
bestaat er overigens nog enige onduidelijkheid waar dat 'Broek' nu eigenlijk toe behoort: valt
het onder Saasveld, Albergen of Hertme? Pastoor Rientjes laat zich de kaas echter niet van het
brood eten: nadat hij de 'verwilderde' bewoners enige geestelijke en maatschappelijke
beschaving heeft bijgebracht, laat hij bij de kerkelijke instanties beschrijven dat het Broek
vanaf 1849 tot de parochie Hertme behoort.
De verfraaiingen aan de kerk, die pastoor Rientjes aanbrengt, bestaan ondermeer uit de
veertien staties van de H. Kruisweg. Het bos nabij de pastorie wordt omgetoverd tot een ware
lusthof met bloemen en planten. De vijver, die er nu nog steeds te zien is, wordt ook onder
hem aangelegd. Johannes Rientjes moet zich wel bijzonder geliefd hebben gemaakt in Hertme
en Zenderen. Want, zo schrijft Velthuijsen: 'Tranen welden op in het oog zijner parochianen,
toen hun geliefde herder in 1852 naar Geesteren verplaatst
werd'. Johannes Rientjes overlijdt in 1884. En nog jaren daarna
'is het aandenken van pastoor Rientjes in Hertme en Zenderen
in zegening' aldus Velthuijsen. En weer maakt de kudde van
Hertme en Zenderen kennis met een nieuwe herder. Op 11
februari komt de in Oldenzaal geboren Lambertus Heinink
naar de parochie. Niet lang na zijn benoeming wordt de
kerkelijke hiërarchie in Nederland hersteld en dat brengt voor
de priesters veel en niet altijd even aangename
werkzaamheden met zich mee. Zo moet er een administratie
gevoerd worden. En verbiedt de kerkelijke overheid zaken die
in strijd zijn met de wetten van de H. Kerk. De vrouwen
bijvoorbeeld, die destijds op het zangkoor dienst deden,
worden overeenkomstig het apostolisch voorschrift (volgens
de brief Paulus 1 Cor.11: 14,34 en Paulus 1 Tim.2: 11 en 12) 'het
zwijgen opgelegd'. Ze krijgen een plaats beneden in de kerk aangewezen. Het wordt ook
minder muzikaal: het orgel komt in de plaats van klarinet en viool. Behalve in Hertme. De
aartsbisschop stemt erin toe dat er in de kerk in Hertme voorlopig nog een paar klarinetten
op het koor gebruikt mogen worden. Over een orgel beschikt men namelijk nog niet.
Wat het jaarinkomen van pastoor Heinink betreft, is bekend dat hij in 1857, 366 gulden
ontving voor zijn herderlijke zorg. Dat bedrag was als volgt samengesteld:
-Vaste jaarwedde voor Zenderen:
70 gulden
-Pastoorscollecte voor Zenderen:
91 gulden
-Vergoeding voor biechtgeld Zenderen:
29 gulden
-Pastoorscollecte Hertme:
143 gulden
-Vergoeding voor biechtgeld Hertme:
33 gulden
De cijfers in ogenschouw nemende zou men haast zeggen dat men in Hertme de pastoor wat
meer gunde. Terwijl men in Hertme ook vaker naar de biecht ging. Op 18 september 1884
viert pastoor Heinink zijn gouden priesterjubileum in Hertme. Een jaar later gaat hij met
emeritaat. Hij is dan 75 jaar oud en gaat in Oldenzaal wonen. Over Heinink kan nog gezegd
worden, dat hij, geheel in traditie van de meeste Hertmerse en Zenderse herders een
initiatiefrijk man was. Onder hem wordt in 1855 het klooster van de Paters Karmelieten in
Zenderen opgericht. In de eerste maanden van hun verblijf in Zenderen lezen de paters de H.
Mis nog in de parochiekerk. Wanneer de kloosterkapel klaar is, dragen de paters daar
uiteraard de H. Mis op. Die
kapel echter, alhoewel
opengesteld voor de gelovigen,
is veel te klein om op zon- en
feestdagen en bij bijzondere
gelegenheden de mensen te
herbergen. Voorlopig blijven de
paters bij die gelegenheid de
nabijgelegen parochiekerk
gebruiken.
Kerk en pastorie, met daarnaast boerderij de Kolk, omstreeks 1836
R.K. kerkhof Hertme
Karmelietenklooster en parochiekerk te Zenderen