Hertme
© Heemkundegroep Hertme
Vanaf de Reformatie tot de stichting van de parochie
De Reformatie of Hervorming, de grote beweging in het christendom in de zestiende eeuw,
is ook aan het kleine Hertme niet zondermeer voorbijgegaan. Hoewel de loop der
geschiedenis leert dat de opvattingen van de Reformatie nooit post hebben gevat in Hertme,
had de beweging wel degelijk invloed op het katholiek-zijn in het Bornse Kerkdorp.
Voordat Maarten Luther, de kerkhervormer, op 31
oktober 1517 zijn 95 stellingen over de omstreden aflaat
aan de deuren van de slotkerk in Wittenberg spijkert, zijn
Borne, Hertme, Zenderen en Bornerbroek een parochie
die bekend staat als de St. Stephanus. En is Borne nu het
bestuurlijk-centrum van Hertme en Zenderen, toentertijd
was Borne het kerkelijk centrum. De kerk uit die tijd staat
er nog steeds, de huidige Nederlands Hervormde kerk of
Oude kerk (foto links). Een gebouw dat de stormen der
tijden glansrijk heeft doorstaan. In de tweede helft van die
bewogen zestiende eeuw zijn er twee pastoors die de
verantwoording dragen voor de zielszorg in de Stephanus
parochie: Petrus van Straelen en Johannes Nijhof. Als
katholiek staan ze niet bijster stevig in de schoenen.
Gesteund door de heer van het nabijgelegen Weleveld,
Christoffel van Scheele en mogelijk beducht voor de
gevolgen van het uitroepen van de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden, zweren ze hun katholieke geloof
af. Of zoals pastoor B.P. Velthuijsen zo prachtig schrijft in
het boekje Het eeuwfeest van Hertme en Senderen: 'Zij
voerden hunnen kudde op de wegen der dwaling'.
Het is rond 1600, de tijd dat de Republiek onder leiding van Prins Maurits en van Oldenbarnevelt,
de hervormde leer als de enige officiële kerkelijke stroming uitroepen. En de roomse gelovigen
verliezen niet alleen hun Godshuis, maar ook hun priesters. Geheel herderloos is men in die jaren
echter ook niet: Van tijd tot tijd komen er heimelijk vanuit Oldenzaal en Duitsland priesters naar
deze streek om de bevolking die de reformatie niet wenst te volgen, 'van vrome woorden te
voorzien en in het nachtelijk uur in
duizenderlei gevaren de verweesde
kudde bij te staan'. Zonder
moeilijkheden is dat allerminst: In 1615
vraagt de heer van Weleveld, een
papenhater, zelfs steun van de Drost
tegen de geestelijken die elke zondag
vanuit het door Spanjaarden bezette
Oldenzaal naar Borne komen om de
Heilige Mis te lezen. In 1648 wordt, door
de Vrede van Munster, de Tachtig jarige
oorlog beëindigd. De Republiek der
Zeven Verenigde Nederlanden wordt onafhankelijk van Spanje en het Duitse Rijk. Voor de
katholieken betekent het echter geen vrijheid van godsdienst: het Calvinistische bestuur van de
Republiek legt de katholieken daartoe teveel beperkingen op: men wordt uit het openbaar bestuur
geweerd, het openlijk belijden van de godsdienst was verboden en kerken werden door de
Hervormden in bezit genomen. Het heeft de opkomst van de schuilkerkjes tot gevolg. Ook in
Hertme ontstaat zo'n kerkje: op het Groothuijs. En vanuit Duitsland worden onder strikte
geheimhouding priesters gehaald om er godsdiensten te houden. Pas in de tweede helft van de
zeventiende eeuw brengt de Bisschop van Münster, Christoph Bernhard von Galen, die de
twijfelachtige bijnaam 'Bommen Berend' draagt, de verlossing.
Hij valt zowel in 1665 als in 1672 Twente binnen. En achter de
soldaten van het bisschoppelijke leger trekt een tweede leger
Twente binnen: priesters die uit alle macht de katholieke kerk
in ere herstellen in deze streken. Ondermeer in Delden waar
naast pastoor Eylers de jonge pastoor Gerardus Potcamp
arriveert. Hij vertrekt in 1665 naar Borne en is dan de eerste
wereldgeestelijke na de Reformatie in Borne. Borne is hem
overigens niet onbekend; hij was er, 23 jaar eerder, geboren.
Als in 1674 de Münsterse troepen Twente verlaten, wordt de
situatie voor de geestelijken opnieuw onhoudbaar. De beide
herders van Delden en Borne moeten hun schapen alleen laten
en vertrekken weer naar het veilige Duitsland. Vanuit Altstede
komen ze echter regelmatig terug om hun roomse dorpsge-
noten te voorzien van vrome woorden en zielzorg. Het is
vrijwel zeker dat Gerardus Potcamp (foto links) van tijd tot tijd
op 't Groothuijs in Hertme de Heilige Mis opdroeg. Hoewel het nergens staat geschreven, wil de
overlevering dat dit gebeurde in het toenmalige koetshuis, het huidige Spookhuis. De juiste locatie
van de godsdienstoefeningen mag dan niet geheel zeker zijn, vast staat wel dat er diensten worden
gehouden.
In Deventer, in april van het jaar 1667, wordt de classicale vergadering gehouden, waar mopperende
predikanten zich ergeren aan de 'Paepsche Stoutigheden'. Gesteld wordt ondermeer '........dat de
papen ter Hoente, Overgouw, van Leiden, Voorst, Eylands en andere te Saasveld, Hartman (huidige
Hertme), Albergen, Geesteren, Dulder en overal in Twenthe, Eustatias en Franciscus, monniken van
't Oorthuis sich geduirig ophouden, dienst doen, collecten aanstellen en de hare animeren om alle
insolentien tot nadeel van Staat en Kerk plegen; ook de cloppen te Oldenzaal en Enschede de
paapsche jeugd institueeren'. Ondanks zijn 'Paepsche Stoutigheden' is pastoor Potcamp op 't
Groothuys veilig: zijn zuster Geertrui woont er met haar echtgenote en zij zijn de ouders van de
latere aartspriester van Lingen, Egbertus Groothuys. Al eerder, in 1681, wordt de illegale pastoor
van Hertme aartspriester van Lingen. Vanwege de vervolgingen kan hij daar niet blijven en hij
vestigt zich in het nabijgelegen Darmsen. Gerardus Potcamp wordt in zijn periode in Lingen
geassisteerd door zijn halfbroer Johan Potcamp en zijn neef uit Hertme, Egbertus Groothuys. Na zijn
benoeming tot Vicarius stelt Gerardus Potcamp zijn neef aan tot pastoor en aartspriester van Lingen.
Tot Provicarius Apostolicus verheven, sterft de eerste pastoor van Hertme in Leiden op 16 december
1705, nog voor hij de bisschoppelijke wijding heeft ontvangen. De priester die zoveel voor de
katholieke geschiedenis van Hertme heeft betekend, ligt begraven te Warmond.
Hertme is met het vertrek van Potcamp niet zonder katholieke leiding. Albertus Beker of Bekkerink
komt naar de loverrijke buurtschap. Hij aanschouwde het levenslicht in Hazelunne, een vlek op de
landkaart van het Duitse Emsland. Het is een moedig man en dat was geen overbodige luxe in die
dagen, want de oecumene is nog eeuwen verwijderd. Het verbod van Ridderschap en Steden om
kerk te houden, weerhield de vrome
Albertus er niet van toch de Heilige
Mis op te dragen op 't Groothuijs in
Hertme. En de classicale vergadering
in Deventer van 1687 klimt weer in de
pen: 'Te Borne, zoo heet het daar,
woont een pape genaemt Albert Beker,
op 't Groothuis in boerschap Hertmen,
die daer openbaere dienst doet, daer
se ook uit de Heerlijkheit Almelo en
omliggende plaetsen opentlijk bij
groote troppen heen lopen'. Maar de
Deventer predikanten deren Albertus
Bekkerink niet; hij is een deugdzaam en
fier priester, totdat God hem in 1697 bij zich roept. Albertus Bekkerink overlijdt op de tiende januari
van dat jaar aan de tering. Op het Rooms-Katholieke bolwerk 't Groothuijs vestigt zich dan Joannes
Lefers. Hij was pastoor in Rijssen geweest en staat bekend als een nijver zielzorger: '...... een man
van grooten, zichzelf vergetenden ijver'. Onverschrokken vervulde hij zijne priesterlijke bediening,
'zonder zich om boete of kerker te bekreunen'. Een man zonder vrees dus, die de katholieken in die
benauwde dagen ook wel nodig hadden. Zo was hij in Rijssen als eens overvallen en gevangen
gezet. Maar hij had zijn straf nog niet uitgezeten of hij droeg in het openbaar alweer missen op in
Zuna en Enter. Lang is deze dappere priester niet in Hertme: hij sterft in 1709.
Niet alleen 't Groothuijs was bekend om de bijeenkomsten die er werden gehouden. Volgens de
overlevering wordt ook op een reeds lang verdwenen boerenplaats, Kotte, kerk gehouden. Deze
boerderij lag tussen De Greve en het Aelderinck. De legende wil dat na het verbod om hier de
Heilige Mis op te dragen een gouden kruis, dat tijdens de mis werd gebruikt, is begraven. Het moet
liggen in de nabijheid van boerderij het Aelderinck maar is, alle zoekacties ten spijt, nooit meer
teruggevonden.
Nog in hetzelfde jaar dat pastoor Lefers het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde, komt Stefanus
de Meijer naar Hertme. Hij was geboren te Ootmarsum. Op de zonnige eerste juli van dat jaar wordt
ook voor de eerste maal een kind gedoopt door deze pastoor. Het is Eufemia Mollenbroek. Dat die
doopplechtigheid plaatsvindt, symboliseert dat de achttiende
eeuw meer vrijheid van godsdienst brengt. Dat heeft ook andere
gevolgen. Zo hebben de priesters tot dan nooit de bescheiden
luxe gekend van een eigen woning, maar namen ze altijd hun
intrek bij parochianen of families, die hun goed gezind waren.
Voor pastoor de Meijer ligt dat anders: hij krijgt toestemming op
'den Kolk' een kerkhuis met woning te bouwen. Het is dan circa
1715. Van het oprichten van een echte kerk kan nog geen sprake
zijn. Het wordt meer een woning, waarvan een deel dienst doet
als kapel. Maar voor de Hertmenaren, die tot dan aangewezen
zijn op boerenschuren en koetshuizen, is zo'n accommodatie een
grote stap voorwaarts. Het biedt de mogelijkheid om er door de
week de Heilige Mis te lezen. Op zon- en feestdagen wordt de
Heilige Mis nog wel steeds gelezen op 't Groothuijs. De
bescheiden kerkwoning op den Kolk wordt vele jaren later
genoemd in een beantwoording van een Orde en publicatie van
Ridderschap en Steden van Overijssel van 11 april 1778.
Ridderschap en Steden van Overijssel gelasten dat de katholieke gemeenten een memorie moeten
inleveren van de Roomse kerkhuizen, kerkschuren of boerenhuizen waar dienst werd gedaan. Het
volgend valt te lezen: 'In het quartier van Twente 'No.9 ' Borne- in drie boeren-huisen'. Het 1
genaemt Groothuis in Herten. Het 2 genaemt het Hulscher in Zenderen. Het 3 genaemt het Wierick
op het Bornerbroek en 4 op werkdagen in een kamer of vertrek onder een dak met het woonhuis
van den Roomschen Priester, den kolk genaemt, gelegen in Herten. In 1726 telt de 'Bornsche-
Hertmesche Statie' 1290 communicanten.
Door de grote uitgestrektheid van de parochie krijgt pastoor de Meijer een kapelaan toegewezen:
Gerardus Ensman. In 1737 overlijdt pastoor de Meijer. Op 10 augustus van dat jaar wordt pastoor
Ensman zijn opvolger. Hij is daarmee de vijfde pastoor in Hertme. Tijdens zijn pastoraat van 1737
tot 1742 krijgt hij hulp van kapelaan Gerardus Johannes Hommels, evenals Ensman, geboren te
Oldenzaal. Wanneer in 1742 pastoor Ensman overlijdt herhaalt de geschiedenis zich: de kapelaan
wordt zelf pastoor van Hertme. In de praktijk was het in die dagen zo dat eenmaal per drie weken
de mis gelezen werd op het Groothuijs. De andere twee weken gebeurde dat afwisselend op het
Hulscher of op het Wierick.
Onder pastoor Hommels komt de parochie tot bloei en telt het tussen de 1400 en 1500
communicanten. Pastoor Hommels krijgt zijn broer Ignatius als kapelaan. De zuster van de twee
gebroeders doet de huishouding. Uit geschriften blijkt dat de drie een 'voorbeeldig huisgezin'
vormen op den Kolk. Pastoor Hommels, afkomstig uit een rijk Oldenzaals geslacht, is niet tevreden
met zijn woonruimte op den Kolk. Op het erve 't Bartelink, waar een broer van de priester woont,
laat pastoor Hommels een nieuwe woning met huiskapel bouwen. De kroonlijst vermeldde het
chronicum ACCeDentIMorantI et Abe Vnti SalVs: Heil hen die hier vertoeven en weer heen gaan. In
de Latijnse spreuk zit een getal verborgen: de letters MDCCLVVIII vormen het jaartal 1763. Het is
het jaar waarin de woning door pastoor Hommels in gebruik wordt genomen. De huiskapel is in
latere tijd afgebroken en op de plek is het
zogenaamde Juffershuis gebouwd. De
spreuk is in het midden van de jaren
zeventig na grondige restauratie weer
aangebracht in de hal van het Juffershuis. Op
erve 't Bartelink hoopt pastoor Hommels zijn
levensdagen naar tevredenheid te kunnen
slijten. Bezorgd over zijn kudde, vermijdt hij
alles wat maar enigszins reden kan geven tot
plagerijen, geldboetes of wat voor straf dan
ook, opgelegd door de Drosten. Zijn laatste
levensjaren echter verlopen turbulenter dan
waarop hij hoopt. In het jaar 1774 raken de
pastoor en zijn parochie in grote moeilijkheden, die worden veroorzaakt door de bekering van twee
protestantse meisjes, de gezusters Anna en Geertruida Hesselink uit Zenderen, woonachtig op het
erve 't Hesselt. Op de plek van deze boerderij staat thans de woning van de familie Dubbelink. De
meisjes waren bij pastoor Hommels gekomen met het verzoek om in de katholieke kerk te worden
opgenomen. Pastoor Hommels is zich ervan bewust dat een dergelijke bekering verregaande
consequenties zou kunnen hebben voor zijn parochianen en hemzelf. Hij gaat daarom niet in op het
verzoek en raadt de zusjes aan naar een veiliger plaats te gaan. De meisjes Hesselink laten zich
overreden en reizen naar het bisdom Münster. Zodra dat ter ore komt van de Drost 'den bekenden
dwingeland Sigismund van Heyden Hompesch', wekt dat wrevel. De Drost zint op wraak en
beveelt, na machtiging van de provinciale
regering, op de twaalfde mei 1774, pastoor
Hommels de pastorie te ontruimen en de kerk
te sluiten. Hij zal hier, ook nadat hij op erve 't
Bartelink een huis met kapel heeft laten
bouwen, nog regelmatig hebben vertoefd. De
kerk moet gesloten blijven tot de gevluchte
zusjes terugkeren. Maar daar blijft het niet bij.
Amper een week later, op 20 mei, verbiedt de
Drost ook de dagelijkse dienst op 't Bartelink in
Hertme. De meisjes Hesselink keren in 1775
weer terug naar hun geboorteplaats Zenderen.
Voor pastoor Hommels betekent de affaire, die
veel stof had doen opwaaien, het einde van zijn
herderschap: hij krijgt geen toestemming terug te keren op de pastorie den Kolk en mag ook in de
kapel op erve 't Bartelink geen diensten meer houden.
Een nieuwe priester, pastoor Henricus Lammerinck, geboren in Reutum, komt naar Hertme om de
parochianen van de nodige zielzorg te voorzien. Als de zusters Hesselink terug zijn gekeerd in
Zenderen, worden ze toch nog heel onverwacht min of meer gevangen gezet op het kasteel van de
Drost in Ootmarsum. Ze worden er te werk gesteld als keukenmeid en mogen het kasteel niet
verlaten. 'Men drong de weerloze maagden weergalooze verdraagzaamheid om naar de
Protestantsche kerk te gaan. Maar wat men ook deed om hen tot afval te brengen, heldhaftig en
onwrikbaar stonden de arme slachtoffers vast in de
genade des geloofs haar door God geschonken', zo
schrijft Velthuijsen. In de nacht van 30 op 31
december 1777 weten ze, na twee jaar op het kasteel
te zijn geweest, te ontsnappen. De twee 'weerloze
maagden' vluchten over de slotgracht, die met een
dikke laag ijs is bedekt en verdwijnen over de grens.
De katholieken worden de dupe van de
ontsnapping: hun kerken in Hertme en Ootmarsum
moeten sluiten. Pastoor Lammerinck van Hertme en
kapelaan Hamsing, in naam van zijn zeventigjarige
pastoor Helter van Ootmarsum, proberen de meisjes
ervan te overtuigen terug te keren naar Zenderen. Het lukt niet. Uiteindelijk brengt een beroep op
de Staten Generaal in Den Haag uitkomst. We citeren Velthuijsen: "In den uitersten nood beproefde
men een uiterste middel. In naam van pastoor Helter begaf zich kapelaan Hamsing naar Den Haag
en vervoegde zich bij den ambassadeur van Oostenrijk. Deze deed verslag van zijn zending en gaf
hem de gewisse stukken over. De ambassadeur zeide hem: 'Wacht tot morgen, dan zal ik de zaak
van Ootmarsum op het tapijt brengen'. Hij deed het en met zulk een goede uitslag dat de
bewindvoerders in Den Haag het gebeurde ten enenmale afkeurden. Nog denzelfden dag zeide de
gezant aan kapelaan Hamsing: Ga spoedig naar huis, open uw kerkhuis en wees niet bezorgd voor
de toekomst. En inderdaad, op bevel van de Staten Generaal werd het interdict ingetrokken". Op
Paasdag 1778, de negentiende april, gaan na bijna vier maanden van lijden, de deuren van de kerk
in Hertme en Ootmarsum weer open. 'En steeg het blijde alleluja uit de harten van duizenden
dankbare zielen ten Hemel'. Pastoor Hommels sterft op erve 't Bartelink. Het is dan het jaar 1790.
Door de staatkundige moeilijkheden, de twisten tussen Patriotten en Keezen in de laatste twintig
jaar van de achttiende eeuw, raakt de vervolging van de katholieken meer en meer in het
vergeetboek. Vrijheidsbeginselen dringen steeds dieper door in de bevolking. En alhoewel de
katholieken niet van de ene op de andere dag volledige vrijheid krijgen, verbetert de situatie zich
snel. De katholieken van Borne maken van deze herwonnen vrijheid dankbaar gebruik en bouwen
een eigen kerk met pastorie aan het einde van het toenmalige dorp, aan de kant van Hertme. Als in
1785 kerk en pastorie zijn voltooid laat pastoor Lammerinck zich door de ingezetenen van Borne
overhalen om zijn woonplaats van Hertme naar Borne te verleggen en vandaar uit ook de
buurtschappen Hertme, Bornerbroek en Zenderen te bedienen. In hoeverre daarbij heeft
meegespeeld dat de zielzorger een nieuwe, riante en ruime behuizing kreeg aangeboden vermeldt
de historie niet. De katholieken van Hertme en
Zenderen protesteren, zowel bij de wereldlijke
als kerkelijke macht, aanvankelijk tegen het
vertrek van hun pastoor. aan Provinciale Staten
van Overijssel wordt het volgende rekwest
gestuurd: '...... tot haar innig leedwezen en
zielssmerte ondervinden, dat die van het dorp
Borne Requestranten nu wel gaarn zouden
willen noodsaken en dwingen om ook mede van
het kerkhuis te Borne en Rooms priester aldaar
gebruik te moeten maken worden in deesen
door die van het dorp Borne bewaarheid het
gemeene zeggen, namelijk: Dat die een vinger heeft al ras de geheele hand wil hebben'. Uiteindelijk
wordt de zaak tot ieders tevredenheid geregeld: Pastoor Lammerinck wordt de eerste pastoor van
de nieuwe opgerichte parochie Borne waartoe ook Bornerbroek behoort. De buurtschappen Hertme
en Zenderen vormen samen eveneens een parochie. De in Borne geboren priester Joannes Mulder
wordt in 1788 aangesteld als pastoor van Hertme en Zenderen. Een belangrijk jaar, dat 1788.
Want Hertme en Zenderen worden dan officieel als parochie ingeschreven bij de kerkelijke
overheid.
Havezathe Weleveld in haar gloriedagen
‘t Groothuijs of spookhuis
Het Juffershuis of ‘t Hommers
Kasteel van de Drost te Ootmarsum